Péper
De Gouda liet zich niet meer zien, en wij vreesden dat het gezonken was. Naar alle waarschijnlijkheid is dat ook zo, want die nacht zijn we door een plek gedreven waar het water opeens heel bruin en ook veel vlakker was, en zij die er een emmer van opschepten zeiden dat ze péper schepten — toen al kregen we het bange vermoeden dat het een van onze makkers, of misschien wel beiden, slecht vergaan was. Hoewel we er zelf ook niet best aan toe waren sneed dit verlies van de Gouda ons diep door de ziel. (Willem Ysbrantsz. Bontekoe, 1646)