Einde aan de dualiteit - 1980 (3)


: de coincidentia oppositorum, het ’samenvallen van de tegendelen’, zoals ontvouwd wordt in het werk van Nicolaus Cusanus... ( ) ‘En dit is de allergeheimste godsleer, waartoe geen enkele filosoof is doorgedrongen en ook niet doordringen kan, zo lang de algemene grondregel van de hele filosofie geldt: dat twee contradictoire tegendelen niet samenvallen. Voor iemand, die God op mystieke wijze zoekt, is het daarom noodzakelijk om zich - boven alle verstand uit - in die duisternis te werpen. En hij zal ontdekken, dat datgene wat het verstand voor onmogelijk houdt, namelijk dat zijn en niet-zijn gelijk zijn, juist de noodzakelijkheid is.’ ( ) Deze feiten beginnen inderdaad te verschijnen op het elementaire plan, het fysische niveau. Allereerst is er het fenomeen van de constante lichtsnelheid. De onveranderlijke waarde van de lichtsnelheid kan beschouwd worden als de conjunctie van de absolute snelheid en de absolute rust. Het samenvallen van de tegenstellingen. Ook wat betreft zijn aard presenteert het licht het samenvallen van de tegenstellingen. Is iets zowel een deeltje als een golf, dan betekent dat, dat het verschijnsel ondenkbaar is en daarmee onbestaanbaar. Maar intussen zijn er de corpusculaire en de ondulaire waarnemingsresultaten, zodat het bestaat. Dit dualisme wordt uitgedrukt door de onzekerheidsrelatie van Heisenberg. (Harry Mulisch, 1980)