Veilig



Ik vond een man op het midden van de weg.
Hij dacht aan voorbijrazend verkeer en het gat in de ozon-laag,
aan een mooie zomer en voorrang van rechts,
aan bange stierenvechters, piepende mussen, zingende schoolmeisjes
het eten van vanavond, aan postbodevoetbal, postbodes,
En aan een flatgebouw dat in een gat verdween.
Hij dacht aan asfalt en of asfalt een olielek zou kunnen dichten,
aan Obama die een vis at, het eten van vanavond, aan Agatha,
aan orkanen met vrouwennamen en  sinkholes in Guatamala.
Hij dacht aan Ada Boogers in een Bavariajurkje,
bijziende moeders en wormstekige appels,
En aan een gat op een  kruispunt.
Aan valkuilen, Siberische bastaardtijgers, en ook even aan niets
en toen weer aan flatgebouwen en aan hoe die zomaar
kunnen verdwijnen in het asfalt
in een gat met een bijna gave cirkel.
Toen vluchtte hij
de veilige stoep op.