Een wonderbaarlijke terugkeer (14)


Veertiende toneel: Onder de koepel

 

Het einde van de wereld was in mijn tijd, vijfhonderd jaar geleden, een concrete locatie, het zuidwestelijkste punt van het Europese vasteland. Wie zich verder wilde wagen moest het toenmalige wereldbeeld trotseren. Verliet men de kust en voer men de oceaan op, dan zou men onherroepelijk gaandeweg gegrepen worden door schipetende zeemonsters. Als men kans zag de oceaan ongeschonden over te steken, wat niet mogelijk was, dan zou men toch uiteindelijk stranden in de onafzienbare modderpoel waar de oceaan op uitliep. En als men zich door deze oerblubber heen zou ploegen, wat absoluut niet kon, zou men tenslotte over de rand van de wereld storten in een peilloze diepte, waaruit geen terugkeer mogelijk was. Wie glimlacht om zoveel naïviteit vroeger, zal opkijken als dit zelfde oude wereldbeeld een half millennium later nog gebruikt kan worden om er het schema van de zelfkennis mee te schetsen. Wij zullen het vijfhonderd jaar later niet meer hebben over een reis naar de rand van de wereld, maar wel over nog te ontdekken innerlijke werkelijkheden. In de beeldvergelijking zou de oceaan nu vervangen kunnen worden door het typisch Europese agnostische ‘iets’, dat het denken omgeeft, zonder nader te kunnen worden benoemd. Buitengewone ervaringen in dromen of op andere werkelijkheidsniveaus opgedaan, zouden op de middeleeuwse zeemonsters kunnen slaan; psychische fenomenen die mensen in hun greep krijgen en niet meer loslaten. De modderpoel aan de overzijde zou de ervaring van het moderne onderbewuste kunnen weergeven, het denken dat vastloopt op fantastisch, halfbakken metafysisch grondgebied. De dood komt dan overeen met de val van de wereld, aan het einde van de bewustzijnshorizon. Mijn tijd bevrijdde zich van haar platte, naïeve wereldbeeld, en ontdekte een echte, een nieuwe wereld achter de horizon. Kent de moderne wereld háár grote oversteek, en maakt zij zich dan vrij van de beperkingen van háár beeld van de werkelijkheid? (Wordt vervolgd)